Mijn Zoektocht – door Ronald Poetiray

“Zitting 1957-1958 – nr. 5193, Memorie van Toelichting nr. 3: In artikel 1 wordt voorgedragen Reinaud Clement Philip Poetiray, geboren te Soerabaja, 22 november 1924, korporaal der mariniers, wonende te Rotterdam. Verzoeker kwam in 1951 naar ons land; hij is gehuwd met een van geboorte Nederlandse vrouw. Hij is geassimileerd en heeft zich het Nederlanderschap waardig getoond.”

In 1958 wordt hem de ‘hoedanigheid van Nederlander’ verleend, aldus het Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. Een achteloze opmerking die mijn jongste zoon zes jaar geleden vond op internet toen hij naar zijn grootvader googlede. Achter deze opmerking schuilt echter een donkere geschiedenis waarin Nederland een discutabele rol heeft gespeeld. Ik heb mij daar nooit echt in verdiept en besefte onvoldoende hoe die geschiedenis mijn bestaan heeft bepaald. Ik moest op zoektocht.

Na de capitulatie van de Nederlandse strijdkrachten in maart 1942 maakte mijn vader deel uit van de verzetsgroep van Trauerbach. Uiteindelijk heeft hij daarvoor moeten boeten en is hij, na aanvankelijk te zijn veroordeeld tot de doodstraf, tot aan het einde van de oorlog als politiek delinquent tussen politiecel, gevangenis en Jappenkamp heen en weer geslingerd. Martelingen waren dagelijkse kost waarbij de Indonesische gevangenisbewaarders vaak sadistischer bleken te zijn dan de Kempeitai, de beruchte Japanse militaire politie.

Na de capitulatie van Japan in augustus 1945 werd hij vanuit de strafgevangenis te Cheribon als ex-politiek delinquent geplaatst bij het 15e bataljon infanterie van het KNIL te Bandoeng, waar hij mijn moeder ontmoette. Eenmaal getrouwd werden zij tijdens de Bersiap als ‘buitenkampers’ geconfronteerd met de wreedheden van de Indonesiërs die zich massaal tegen de Nederlanders hadden gekeerd. Bluf en de donkere huidskleur van mijn vader brachten regelmatig redding, terwijl de lichte huidskleur van mijn moeder soms letterlijk vuur trok. Eind 1946 meldde hij zich aan bij het Korps mariniers in Soerabaja, waar intussen een deel van de mariniersbrigade was geland. Tot de onafhankelijkheid van Indonesië in december 1949 streed hij als marinier tegen de Indonesiërs en nam hij deel aan beide politionele acties.

De Japanse bezetting en de Bersiap waren traumatisch en de repatriëring in 1950 naar het onbekende Nederland was hartverscheurend. Noodgedwongen vertrok mijn moeder met 3 kinderen met de MV Australië. Mijn vader was actief dienend marinier, maar mocht niet mee omdat hij niet kon aantonen dat hij Nederlander was. Zijn papieren waren in de oorlog verloren gegaan. Vervolgens bleek mijn moeder in Nederland verre van welkom te zijn en werd zij met de kinderen van plek naar plek gesleept. Drie kwart jaar later kon mijn vader zich alsnog bij zijn gezin aansluiten en moest hij, nog steeds actief dienend marinier, tot 1958 wachten om de ‘hoedanigheid van Nederlander’ verleend te krijgen.

In 1982 kreeg mijn vader de verdiende erkenning voor zijn verzetsverleden en werd hem het Verzetsherdenkingskruis toegekend, zoals ook mijn moeder vlak voor haar overlijden in 1984 met datzelfde kruis werd onderscheiden.  Zij voerde koeriersdiensten uit vanuit het vrouwenkamp Tjihapit te Bandoeng, een kamp waar ook zij de nodige ontberingen en vernederingen heeft moeten ondergaan. Maar zelfs toen drong nog niet tot mij door wat mijn ouders hebben meegemaakt.

Het Staatsblad zette mij in 2015 aan het denken en zorgde ervoor dat ik de verhalen over deze donkere tijden anders begon te beleven. Het stimuleerde mij in mijn zoektocht naar het verleden van mijn ouders. Ik had spijt dat ik hen nooit naar hun ervaringen heb gevraagd. Als kind hoorde ik wel eens iets als familie of vrienden over de vloer kwamen, maar hun verhalen over ‘de Oost’ vond ik alleen maar spannend. Ik kon ze soms nauwelijks geloven. Zo ‘Nederlands’ was ík, geboren in 1960 op Aruba als zoon van een beroepsmarinier die destijds was uitgezonden naar dat deel van het Koninkrijk. Ik besefte dat het Nederlandse DNA overheerste in mijn eigen denken en doen.

Al meer dan veertig jaar zwerf ik zelf als beroepsmarinier over de hele wereld voor de vrede en veiligheid van Nederland. Door mijn werk zeiden mijn ‘Indische roots’ mij nooit zoveel en was het ’Indische gevoel’ mij vreemd. De zoektocht bracht mij en mijn 2 zonen in 2019 in Indonesië. Dagboeken van mijn vader en intensief onderzoek hebben ons naar plekken geleid waar de voetsporen van mijn ouders te vinden moesten zijn. De meeste plekken vond ik en mijn ‘roots’ kregen beeld en geluid. Het ‘Indische gevoel’ vond ik echter niet. Ik was niet in Nederlands-Indië, maar in Indonesië. Ik mis ‘het gevoel’ wel, ook al weet ik niet echt wat het is. Maar ik blijf zoeken.

Ronald Poetiray

Amersfoort

Terug naar verhalen